-
1 Betrieb
Betrieb〈m.; Betrieb(e)s, Betriebe〉3 drukte, bedrijvigheid ⇒ druk verkeer; gedoe, bedoening4 exploitatie ⇒ werking, gebruik5 aandrijving ⇒ werking, besturing♦voorbeelden:2 etwas dem Betrieb übergeben • (a) iets in dienst stellen, in gebruik nemen; (b) iets in werking stellenin (außer) Betrieb sein • in (buiten) werking, gebruik zijn, (niet) werkenein starker Betrieb • een grote druktees gibt, ist (dort) immer Betrieb • het is (er) altijd drukich habe den (ganzen) Betrieb satt! • ik ben het hele gedoe zat! -
2 Kraft
〈v.; Kraft, Kräfte〉4 (toonaangevende) kringen, invloedrijke personen♦voorbeelden:wieder bei Kräften sein • weer op krachten gekomen zijnkeine Kraft in den Knochen haben • zwak zijnmit letzter Kraft • met uiterste krachtsinspanningmit aller Kraft schreien • uit alle macht schreeuwennach (besten) Kräften • naar (beste) vermogendas geht über meine Kräfte • dat gaat mijn krachten te bovenvon Kräften kommen • verzwakkenwieder zu Kräften kommen • op krachten komenaußer Kraft setzen • buiten werking stellen -
3 Gebrauch
Gebrauch〈m.; Gebrauch(e)s, Gebräuche〉♦voorbeelden:im, in Gebrauch sein • in gebruik zijnin Gebrauch kommen • in zwang komen -
4 außer Gebrauch setzen
außer Gebrauch setzen -
5 außer Kraft setzen
außer Kraft setzen -
6 Funktion
Funktion〈v.; Funktion, Funktionen〉♦voorbeelden:1 außer Funktion sein, setzen • buiten werking zijn, stellenin Funktion sein, treten • in functie, werking zijn, treden -
7 Tätigkeit
Tätigkeit〈v.; Tätigkeit, Tätigkeiten〉1 bezigheid, werk ⇒ activiteit(en), actie, bedrijvigheid2 beroep, werkzaamheden ⇒ werk, functie3 bedrijvigheid ⇒ optreden, activiteiten♦voorbeelden:4 außer, in Tätigkeit sein, setzen • buiten, in werking zijn, stellen
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский